Een school in Amsterdam gebruikt geen cijfers en rapporten maar werkt met leerlijnen en een geleidende schaal, waarin de individuele ontwikkeling van het kind zichtbaar wordt gemaakt. Hierbij gaat het erom samen met het kind in dialoog te kijken waar het kind nu staat en waar het naartoe wil. Hierbij passen het leerlingportfolio en het kindgesprek met en zonder ouders.
Het gesprek met ouders wordt door leerkracht en kind voorbereid, vindt drie keer per jaar plaats en duurt ongeveer een uur. In het gesprek wordt teruggekeken op de afgelopen periode en worden doelen voor de komende periode afgesproken: het ontwikkelingsplan. Doordat het kind een stem heeft in de gestelde doelen is het meer gemotiveerd hieraan te werken. Het gesprek focust op de ontwikkeling van het kind, dit kan zowel op cognitief, sociaal of persoonlijk gebied zijn. Dus op vaardigheden en kennis, op samenwerken of op werkhouding, doorzettingsvermogen en welbevinden.
De nadruk in het gesprek ligt op datgene wat op dat moment nodig en relevant is. Dat kan iets zijn waar het kind mee komt, of de ouder, of de leerkracht. Het gesprek neemt een belangrijke plek in op deze school. Eigenlijk is er de heel dag door ruimte voor gesprek. Je reflecteert met het kind en stelt veel vragen. Eigenaarschap is een belangrijk begrip, dat het kind snapt waarom hij/zij op school is, wat hij aan het doen is, wat het waard is wat hij/zij doet en leert. Dat het kind zelf denkt, dit heb ik gedaan en dit wil ik bewijzen. Het levert betrokkenheid op en intrinsieke motivatie. Dat is terug te zien bij de kinderen, maar niet bij alle kinderen. Maar daar werk je wel aan, om dat te stimuleren en dan vooral door vragen te blijven stellen.
In het gesprek starten met 3 vragen: ‘hoe gaat het met jou, hoe gaat het met jou en de andere kinderen, hoe gaat het met jou en je werk?’ Dat is een hele mooie richtlijn. En ze zijn verbonden aan de drieslag van Biesta. Het omvat eigenlijk alles en het zijn daarmee handvatten voor de leerkracht, maar ook voor het kind.
De rol van de ouder in het gesprek: geeft erkenning, is trots, luistert en spreekt waardering uit. De gesprekken zijn echt over en voor en met het kind. Als de ouder het over het kind wil hebben, dan maken we daarvoor een andere afspraak. De meeste ouders laten het kind ook echt vertellen, vaak gaat het maar over 1 of 2 dingen in zo’n gesprek. Dat is gaaf! Daar is ruimte voor.
“Als je als school wilt werken met kindgesprekken en kinderen meer eigenaarschap wilt geven, is het van belang om jezelf vragen te stellen: de manier waarop de kinderen leren, vinden we dat een fijne manier, is dat ook de manier waarop wij leren? Is dit het onderwijs wat je wilt geven aan kinderen? Is dit de manier dat je elke morgen met plezier naar school gaat en denkt yes dit gaan we doen vandaag? Is dit de manier waarop kinderen krachtig leren of niet? Is er iets nodig en daar kritisch over nadenken. De vraag van is dit het, is dit wat kinderen nodig hebben? Die vraag stellen wij ons duizend keer per dag. Die vraag over leren, die moet je je voortdurend blijven stellen.
De kracht bij deze kindgesprekken en deze manier van werken is dat we hier met dubbele lagen werken. Dus datgene wat je met de kinderen doet, dat doe je zelf ook. Dus de manier waarop je kinderen aan zet, zo doe je dat met elkaar ook. Je behandelt de kinderen zoals je zelf ook leert. Wij werken hier binnen een unit, waarin we autonoom en stuurbaar zijn. En dat wil je met kinderen ook bereiken. Dus er is een parallel. En het zit in onze schoolcultuur en in het systeem, dat klopt. Daar is ook echt over nagedacht.”
Werken met kindgesprekken vraagt natuurlijk tijd. Maar als je kinderen echt meer eigenaarschap wilt geven, moet je ook tijd investeren! En het vraagt vooral lef, om andere dingen los te laten zodat je tijd hebt. Maar ook lef om onnodige dingen los te laten. En lef om kinderen eigen keuzes te laten maken en samen met kinderen te leren en te ontwikkelen.